156 N. H. VAN CHARANTE OVER mogens en vlyt te bededen en aante- wenden aan zodanig iets, waar uit de Armen een bellendig en zeker onder houd kunnen bekomen. Het zoude vrugtelooze moeite zyn, krankzinnigen, bedlegerigen, lammen, kinderen beneden de zes jaaren, en diergelyke volllrekt onvermogende door hun eigen arbeid en vlyt aan den kost te willen helpen; voor deze fchiet niet overig dan uit de liefdegaven te worden onderhouden: 't zal mede zeer bezwaarlyk zyn, de blinden, dooven, verminkten, ftokouden, ziekelyken, aankomende jongens en meiskens, ge heel en alleen, zonder eenige bedee ling te kunnen doen beflaan: ook dient men wel in agt te neemendat de vrouwen uit hoofde van volks ge woonte, opvoeding, of natuursgefteld- heid, tot veelerley werk gantfchelyk ongefchikt zyn, welke egter 't meer der deel der gealimenteerden uitmaken. Ik trekke hier uit deze twee gevol gen: EerflelykV is niet mogelykde wyze van bedeelingdie nu byna alomme plaats heeft wordt, het weHt daar van, en met: reden, den ruem heeft.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1780 | | pagina 186