208 E. LOMBARD OVER DE toe op een drie-deks- (chipde helft minder manfchap noodig heeft, dan op een kuil fchiphet geen zeer voordee- lig is, in de Indifche zeeënalwaar men doorgaans niet fterk bemand vaart. De manfchapdie op een kuil-fchip by het loopend touwerk tuslchen de ca- nonftukken behooren, zyn den genen die op den vyand vuur en, in den weg, by het omwenden van het fchipwaar door zy mede voor dien tyd genood zaakt zynde in de kuil ftaande canon- ftukken te verlaatenom zich aan de brasien en fchooten te vervoegen, tot dat het fchip omgewend is, welke ver- plaatfing niet dan confujie moet voort brengen. Wanneer men zwak van volk is, kan menmet 2 of 4 ftukken minder, op den vyand laaten fpeelen, om dat, dat volk van die 2 of 4 ftukken canon by de brasfen en fchooten kunnen ge plaatst worden, dewyl het niet gelegen is in de meenigie van (lukken te gebrui ken, maar in het ras vuur en, daar een drie-dek-fchip zeer wel toe gefchikt is. By het vallen of ligten van zyn an ker, is het loopend touwerk, op een drie-dek fchip niet in den weg gelyk men

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1780 | | pagina 238