O. I, SCHEPEN. 211
den zeeman, van de eene haven den
wyden Oceaan doorgeduurd worden
naar de andere haven, houdt hy die al-
gemeene regelen, dat hy met ondcr-
fcheid der lengte, de breedte en diepte
komt te geven.
De vyf voet verfchil op een fchip
van 150 of 155 voeten, is, als men
voor deszelfs wydte Aelt van de leng
te komt 1 voet, en voor de holte i der
lengte, komt 5? duim, by het eerde
gefteld over het geheel voor toegift 4
voeten, en by de laatfte 2 voeten.
Wanneer deze verdeeling op vyf
voet niet gefchied, maar dat het feidp
van 155 voetendezelfde malle van een
Jchip van 150 voeten blyft behouden,
welkers beide ruimholte is 185 voeten,
en hunne breedte 41^ voeten, zal men
bevinden by het afloop en in het water,
dat de ©erfte een duim vlotter komt te
leggen, dan de laatfte, het geen die
meerdere lengte welke in het mid
den valt, opgeeft.
Door deze egaa'e wydte, en diepte
van een fchip van 150 en 155 voeten,
blyft de tuigagie zonder de minfte ver
andering nooaig te hebben dezelfde.
HetJcbip Bollandlang 150 voet, tast-
0 2 té