22 6
E. LOMBARD OVER DE
zeeën, waardoor de kuil telkens vol
water gefield wordt, het geen hun een
ondergang dreigt.
Op een kuil-fchip wordt fomtyds een
ebruik gemaakt, in zwaar weèrvan
e looze poorten, om de {tukken
in te zetten, waardoor het gevaar
der flortzeeën wordt vergrootom
dat het water by het ryzen der dobbe
rende kiel geen ontlasting vindt, dano-
ver het leyboord; defpiegaten leggen
meest aan ley onder water, door den
wind, die met kragt in het byleggend
zeil, het tuig, loef-boord, booten ley
boord drukt: weshalven zyin dit geval
ter uitloozing van het in de kuil flaande
water niets vrugten, daar 'er anders
zonder looze poorten by het ryzen der
kiel, telkens nog een gedeelte zoude
kunnen uitvlietenwanneer de kuil vol
water gefield is, doet het zo een fchip
niet alleen dieper tredenmaar teffens
ook door die groote wigt rank zyn, dat
het fchip zwaarder doet werken en o-
verhalen, fomtyds zonder te ryzen,
een tydlang methet leyboord onder de
zee blyft leggenin welk geval men tot
behoud van (chip en zielen fubiet refol-
veert, om het gelchut met gevaar van