236 E. LOMBARD OVER DE aandat het verfcheiden malen tot o- ver de roosters onder water viel, geen zeil hoe klein ook konnende by- maken, dreven dus op Cods gera- dewerwaarts de wind en zeeën ons voerden. Dit wordt van my (zegt die zee voogd) en van myn officieren zeker geoordeeld, dat ware Ouderkerk een kuil-)chip weestwy met geen de min- fte waarfchynlykheia ons tuig zouden behouden hebben, indien iets nog er ger ons niet ware te beurt geval len (k). Wanneer men zo met een kwi fchip die zee-invallingen tot over de boot en fchuit mogte bywonen, zo zou het ge- heele boven-lchip met boot en fchuit vol water ftaan, waar door het ryzen uit de zee, door die groote perfende zee-wigt, en zuiging door de bak en half-dek, benomen wordt. De uitwerkfelen van eenen zwaaren flormwind, op het onzeker element des watersdeden de rustelooze golven woe dende verheffen, tusfchen de 36 en 40 gra- (k~) Dit is my meJegedeeld uit een'e misGve van zyn Edele.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1780 | | pagina 266