groote mast en aan weerzyden de 2
voorfte fpannen groot want.
Tusfchen de bak en half-dek wordthet
de kuil genaamd, waar tusfchen de boot
geplaatst isde barring rust met het
vooreind op de bak en met het agter-
eind op de barringbalk voor de boog
tusfchen deze barring, die boven en.
over de boot heen legt, Haat de fchuit;
hier by ziet men, dat de barring egaal
van hoogte is met een drie-dek fcbip.
In de kuilof op het eerlle dek
ter zyde de boot langs het boord, is
de laag gefchut te boord.
De luiken zyn op dit eerfte dek even
eens, gelyk de luiken in het tweede
dek van een drie dek-fchip, alleen met
dat onderfcheid, dat in plaats van een
luik aan ftuurboordter zyde en ag-
ter de groote mast, 'er 2 kleine ftolp-
kiiktjes zyn, waarna de trappen zyn
gefchikt, aan weerzyde de groote mast,
iets agtcrwaarts.
Tusfchen een kuil-fchip zyn twee dek
ken 'er is tusfchen het tweede en
derde dek der drie-dek-fchepen geen
verandering.
Uit de Jitucitie der kuil-en drie-dek-
fchepen kunnen wy de verblyfplaats
Q, 5 der
O. I. SCHEPEN. 249