O. I. S C H E P E N. 315 opkomenden ftorm in de byftaande zei len, zoo veel over zyde valt, dat het met zyn leyboord, met de oppervlakte van het water gelyk komten dus door hoogloopende zeeën, veel zee water op zyn dek ontfangt, waardoor het wordt verhinderd in het veerdig oploeven of hoog by den wind zeilen. Men kan hier tegen inbrengen, dat een kundig en voorzigtig zeeman, by verheffing van ftorm, ook de zeilen vermindert, ja als het nodig is alle laat digt maken. Maar daar wordthier in deze vraag bepaald, envooronderfleld, op een laa ger wal bezet te zyn, en dus moet men met kragt van de zeilen tragtcn van het laager aftehouden ter beveili ging van te flrandenhet geen zonder zeilen by te zetten niet kan gefchieden, dus hier uit klaar blykt, dat een kuil- fchip in zoo een toeftand, zynae be lemmerd met het overftortende zee water op het dek, en daar door het langzaam oploeven, veel gevaar loopt van te flrandenboven een drie-dek- fchip, dat geen zeewater op zyn dek kan ontfangen. Maar zelfs in gematigd weêr heefteen kuil-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1780 | | pagina 345