BYLAAGEN. 379
De voorgeftelde vraag luid aldus: Welke
fcheepen behoorende aan de Nederlandfche Oosc-
Indifche Compagnie, van 140, 150en 155voe
ten langzoo met een open of gedekten kuil
anders genaamd drie-dekkers zyn in allen dee-
le de bekwaamfte, nuttigfte en voordeeligfte
voor baar dienstzoo tusfchen Europa en India
vaarende, als in de Indifche zeeën zelve ge
bruikt te wordendeze vraag word in zes on-
derfcheidene vraagen voorgefteld die ieder af-
zonderlyk moeten beantwoord worden welke
ik onnoodig oordeele hier te herhaalen; maar
op deze vraagen zyn de volgende antwoorden
ingekomen onder de zinfpreuken.
1. Verkreeg de Zeeman in den nood, &c.
2. Voor de eer van Noachs Gildebroers, en
3. Oog, fchaal en hand, &c.
Deze drie antwoorden geleezen hebbende,
is myn aandagt het eerst gevestigd geworden op
't geen tot zinfpreuk heeftOogfchaal en
hand. Deze fchryver komt voornogthans onder
gunftige weiduidinghet minfte van de drie
aan de voorgeftelde vraagen voldaan te hebben
al'/.oo dezelve over 't geheel genoegzaam niets
zaakelyks bewyst. In zyn Èd. antwoord op
de tweede vraag, beweerd zyn Ed. dat het
kortfte fchip het gemakkelykfte zal zyn om ta
regeeren het minste afdryven en het best wen
den en draaijen, waaromtrent zyn Ed. tot voor
beeld neemt 't fchip Vosmaar. Wat het wen
den en draaijen aangaat, dat ftem ik zyn Ed.
toeonder deze bepaling nogthansdat het liegt
wa-