14 J. HARGER OVER HET
diergelykezy maakten hier in geen
onderfcheidof het Werk- of Rustdag
was, ja zelfs vond men op de Rustda-
fen en Hoogtyden, als de handwer-
en ftilftaan de grootfle hoopen t'
zaamgerotte Jongelingen, die als om
ftryd in de gemelde ondeugden wilden
uitmunten.
Wie heeft niet ondervonden, dat
foms de Vaders der kinderen aan-
fchouwers waren van deze zondige ge
dragingen en het ysfelyk vloeken en
tieren voor geestig en aardig hielden.
De goede niet benadeeldby den
grootflen hoop, doet het liegt voor
gaan der Ouderen, de Kinders fpoe-
dig volgen.
Intusfchen worden de jongens groot;
een handwerk te leeren, daar heeft
men geen zin inmen verkiest een
zeetochtje naar Oost of West, in
dienst van 't Land of Koopvaardy te
doen; doch dat is mede maar voor
eens. De jaaren klimmen, men wordt
18 en 20 jaaren oud, 'er moet even
wel wat gedaan worden, men zoekt
naar een Pakhuismaar die dienst is
zoo zwaar, men moet 'er braaf wer
ken, en daar heeft men niet veel be
ha-