l6 L. BICKER OVER gen hadden'er niet aan moesten toe- gefchreven worden. Ik nam echter voor te onderzoeken, als 'er eene ge- noegfaame gelegenheid zich opdeed wat de ondervinding my hier omtrent leeren zou, en dit heb ik in de laatfte Epidemie volbragt. Ik heb eenigen, op eene gematigde wyzevoorbereid; ter zeiver tyd anderen niet als een zagt purgeermiddelden dag voor de inen ting, gegeeven, en drie, die ik zeer ge zond vondin 't geheel niet voorbe reid ik heb die allen even gelukkig 'er zien afkomengeen noemenswaardig verfchil ontdekt, en zigtbaar waargeno men dat eene langduurige en flrenge voorbereiding, indien zy geen nadeel aanbrengtten minden geen voordeel doeten ik heb daarom befloten dat zy, behalven lastig verdrietig affchrik- kendeen verzwakkendegeheel on- noodig is. Ik heb vervolgens de mees ten, alleen den dag voor de Inenting, goed laaten purgeeren, en geen kwik gegeeven, als in één kind, waarin ik wormen vermoedde, en daar dezelven ook voor den dag kwamen, en in geen één heeft my deze manier eenig onge val, nadenken, of berouw veroorzaakt;

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1780 | | pagina 452