28 L. BICKER OVER gen van het gantfche lighaamen voor al van de regterzyde, en liggenden in een beflooten vertrek, 't geen ik echter reeds te vooren ftrengelyk verbooden had. Ik bragt hem terftond in de open lugt en deed terwyl de noodige onder vraagingen. Men zei mydat die ftuip hem reeds ten half vier op het lyf geval len en tot hier toe niet afgebroken ge weest ware. Ditgepaard met de hevig heid der ftuiptrekkingen en de onbe kendheid der oorzaak, ontzette my niet weinig en deed my eene ongunftige voorzegging maaken. Ondertusfchen geroepen, om hulpmiddelen aantewen- den, gaf ik my tyd, om eerst ailes be daard te onderzoeken. Ik vond den pols famengetrokken, hard en rad, de tong dikdroog en beflaagenhet aan- gezigt zeer rood en gezwollen, de wondjes geheel verbleekt en ingevallen, nergens eenig tceken van uitbottinge en den buik uittermaaten opgezet en hard. Dit ziende, zeide ik, dat het kind iets kwaads en wel onmaatig moeste gegee- ten hebben, dat het, zonder dit, on* moogelyk zoo een dikkenharden buik hebben konde. Men verzekerde my, op de her idle wyze van neenik beval aan*

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1780 | | pagina 464