30 L. BICKER OVER kengebonden drek opvolgde te gelyk met eene braaking, niet van onverteer de fpyzenmaar meest van flym en water. Dit ziende, werd ik bevestigd in het denkbeeld, 't welk ik reeds ge maakt haddat de ftuipen niet zoó zeer een gevolg waren van eene kwaade fpys- verteering, als wel van eene tegroote opvulling der darmen, waarom ik oor deelde in myne begonnen geneeswyzing te moeten volharden. Op deze ont lasting volgde eene zigtbaare verminde ring der ftuipen en eenige (linking van den buik; waarom ik, dewyl het wee der winderig en guur werd, myn Ly- aertje liet in huis brengen en op den grond leggen in een ruim vertrek, waar van de raamen openftonden, laatende nu en dan den buik zagtjes, met eene warme hand wryven en het purgeermid del voortgebruiken't welk het zeer wel inhield. Na vervolgens, omtrent anderhalf uur, by het Lydertje gezee- ten te hebben, om alles, met opletten heid, waarteneemen en in overweeging van de gevolgendie dit geval na zich fleepen zou, indien hetzelveftierve, zag ik, dat de ftuipen weder verzwaarden, en de buik op nieuw meer opzette't

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1780 | | pagina 466