D E KINDERPOKJES. 33 het kind beter, fchoon nog koortfig; het was nog eenige reizen afgeweest; doch de tong bleef beflagen. Den vol genden of roden dag vond ik het Ly- dertje in alle opzichten verbeterden rondom de wondjes meende ik eenige blyken van nitbottinge te zien. Dezen waren den morgen daaraan den nden dag der Inenting, zeer zigtbaar, en het Lydertje was minder koortfig, vry kloek en hongerig, de tong eenigzins fchoo- ner en vogtig, en de pis met veel pok- zetfel bezonken, 't welk de drie volgen de dagen duurde. Des middags werd ik weder geroepen, met berigt, dat het kind, op nieuws, in een ftuip lag. Ik vond de ftuip van denzelfden aart, vry hevigen met dezelve gepaard geduuri- ge neigingen tot braaken. Men zei my, dat men het eenige raauwe pruimen te ceten gegeeven hadde, meenende, dat zulks geen kwaad konde. Het tegen deel begrypendeen oordeelendedat die pruimen, onverteerd in zoo eene ontftelde maag van zoo een gevoelig gemaakt en tot ftuipen gefchikt kind liggende, door haaren prikkeloorzaak van het nieuwe toeval waren, gaf ik het een braakmiddel, waar door het, viu deel, C een

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1780 | | pagina 469