38 L. BICKER OVER XL Ceduurende het beloop myner Inen tingen ben ik byzonder oplettend ge weest, op de gewoone en buitenge- woone verfchynfelendie zich in dezel- ven opdoenvan welken fomrnigen my toefchynen te verdienen, dat zy aange- teekend worden. De eerden zyn de teekenenwaaruit men opmaakt, dat de Inenting gevat heeft. In de meesten, heb ik dit reeds den dag na de Inenting, in fommigen eerst den tweeden en derden dag, met ze kerheid kunnen zien, uit een, in den omtrek van het fteekje of wondje oran jekleurig of ligtroodverwig, ovaal, of rondiichtig, geregeld omfchreeven, ee- nigzins verheven en op het gevoel hard- achtig vlakje, dat, de eerde volgende dagen, geregeld en met dezelfde ge daante en kleur zich uitbreidt. In ee- nige weinigen is het langer twyffelachtig geweest. In fommigen heb ik de wondjes, fchoon het zigtbaar ware, dat zy gevat hadden, tot den zevenden en agtften dag zien ftildaan, eer zy doorwerkten, wan-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1780 | | pagina 474