56
L. BICKER OVER
Sften, of pden dag koortzig geworden
waren; zoo dat de uitbotting doorgaans
den i iden dag verfchyntof fchoon de
pokkoorts laater, dan gewoonlyk. Vier
heb ik 'er gehad, in welken, na eene
geringe uitbotting van fchielyk opdroo-
gende en onrype pokpuistjes, op den
gewoonen tyd, drie, of vier dagen laater,
eene nieuwe uitbotting, met de gewoone
verfchynfelen is te voorfchyn gekomen,
gevolgd van volkomen zweerende pok
ken. In een kind, oud drie maanden,
door my ingeënt, heb ik drie kennely-
ke onderfcheiden uitbottingen gezien,
die met eikanderen omtrent 200 pokjes
voortbragtende eerfte op den I3den,
de tweede op den iódenen de derde
op den ipden dag. In dezen en in meest
allen, in welken de uitbotting traagelyk
is voortgegaanheb ik zigtbaare teeke
nen waargenomen van eene verzwakte
en te weinig werkfaame leevenskragt.
XVIII.
Van een byzonder belang heb ik het
geoordeeld te onderzoeken of de In<
geënten, gepokt hebbende, voor eene
pieuwe befmetting vatbaar zynen dus