<$4 L» BICKER OVER dat zy, die de Kinderpokjes eens, door de natuurlyke, of konstige befmetting, hoe gering ook, ^ehad hebben, geen gevaar loopen van dezelven weder te krygen, en ik zie'er, totnogtoe, niets als nadeel, ten minden weinig nuttig heid indat men zulke menfchendoor eene opftapeling van voorbeelden eener herhaalde befmettinge die gerustheid tragt te beneemen, waarom ik ook gee- ne zwaarigheid maakein weerwil van alles, wat de heer m. van phelsum (a) hier over gefchreeven heeft, van myne Lydersin welken ik de natuurlyke, of konstige kinderpokjes gezien heb, te verzekerendat zy 'er voortaan niet meer vatbaar voor zyn, even, gelykik geene zwaarigheid maakeom men fchen diefchoon niet door een dollen hond gebeeten, zich inbeelden, de wa tervrees te zullen krygenhoedanig ik 'er meer dan één behandeld heb, ftou- telyk te verzekerendat zulks onmoge- lyk zyniettegenftaande men gevallen vindt aangeteekend waarin deze ziek te door den beet van een vergramden Haanenz. ontüaan is. Laat (a) Zie de aangehaalde Verhandeling B!ad2, 131 tot 148.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1780 | | pagina 500