114 L. BICKER OVER de flee pende, of zenuwkoorts (Febris lenta feu nervofa) te weeten een flap- he id en werkeloosheid der ingewanden vatenen byzonder der zenuwenge paard met een fchraal bloed en lymi- ge, of flymige weivogten of wel deze koorts zelve, ontftaande dikwyls uit eene fchraale leevenswyze, waterachti ge, flymige, meelige voedfels, onrype vrugten, verfchaalde dranken, vogtige befloten wooningenarmoededroef geestigheid en vreeze. In zul ken flaat heb ik dikwylsin kinderen van arme liedenin weeklyk opgevoede kinderen en in kwaadfappige vrysters, vooral die voor de ziekte bevreesd waren, een zeer flegt ioort van famenvloeijende pokken zien voortkomen zoodanige naamelyk, als de Heer huxham (s) 'er in heeft waargenomenbieekeputti- ge, platte, zwarte pokken, die nooit wel opkomen, of goed etteren, maar, de gantfche ziekte doorflets en plat blyven, of tot groote waterachtige blaa- Ten famenloopen, gevuld met een dun, ongekooktfeherp vogtmaakende in het aangezicht en; elders als de lyders langgenoeg leeven, eene bieeke, dood- kletó: (s) Esfay m Ftvers. pag, 127®

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1780 | | pagina 550