122 L. BICKER OVER meest op den elfden dag, met, en on* middelyk na de ophouding der kwyling fchielyk zien vermeerderen en verzwaa- renzoo dat 'er welhaast eene hevige benaauwclheidtobbing en rorking op volgden en de lydersby wyze van verdikking, ftierven, terwyl ik reeds, eer de kwyling ophieldzoo wel als met en na dezelve, het aangezicht heb zien (linken, bleek en doodkleurig wor- den, de pokken invallen en verbieeken, zonder dat 'er eenige zwelling in de handen ten voorfchyn kwame. Ook heb ik duidelyk waargenomendat dit toeval 't meest voorvalt in de famen- vloeijende pokken met welken eene zwaare ontdeekingkoorts in het begin gepaard gaaten waarvan dan het taai ondoken bloed in de longen blyvende hangendezelven allengskens geheel verhopt en verdikthoewel ik ook meen opgemerkt te hebben dat die Lyders 'er zeer aan bloot daanin wel ken de eerde befmetting op de longen gevallen isen anderenin v/elken een gedeelte van het te overvloedige pok gift, 't welk de natuur niet naar buiten heeft kunnen uitwerpen, op de longen zich gezet, en dezelven ontdoken heeft: en

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1780 | | pagina 558