124 l' bicker over daarvan, dat, op dien zelfden tyd, de kwyl, die te vooren dun en vloeibaar was, fchielyk verdikt, lymig en taai, en de mond, keel, enz. droog worden, vermits de iongen geheel verhopt raa iende en de natuur bezwykende geen toevoer van dunne vcgten naar de kwyl- "klieren meer gefchieaen kan. Uit dit denkbeeld eindelyk Ichynt my ook de dooölykheid van dit toeval best te kun nen verklaard werdenof liever de re den waarom de krachtiglie middelen meest altoos vruchteloos tegen het zel ve aangewend worden. Dan dit alles is, naar myn inzien, zoo klaar, en k heb het zoo zichtbaar waargenomen dat het my zeer verwondertdat men, in de Werken, in welken men gezette- lyk over dit onderwerp handelthet niet van deze zyde, of in dit licht, be- fchouwd heb be. Met dit alles echter ontken ik niet, dat de ophouding der kwylmg, ook fomtyds door andere oorzaaken ont- flaaten dan zelve eene oorzaak van de longontfteeking, enz. en den opvolgen den dood is, Ik heb zelf gevallen ge had, waarin ik meende reeden te heb ben, om te befluiten, dat eene onvoor-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1780 | | pagina 560