'236 e. p. swagerman over de muller heb ik een geheel dokje met Gomlak in Regenwater en een ander in Moutwyn gelegd: het eerde bleef na verloop van veele dagen nog even hard en was weinig afgetrokkenmaar 9t andere had reeds na verloop van wei nig uuren eene fchoone roode kleur, en werd ook eindelyk week. 15- Ik heb van verfcheiden dokjes der- zelver Gom afgebroken, maar vond de oppervlakte van het Hout volko men glad, zonder de minde opening tot ontlasting van zodanige dode te konnen ontdekken; fchoon zulks, be- halven andere redenen, ook niets be- wyst: want, na het wegneemen der Gommen van onze Karsfen- Pruimen- en andere Boomenvind menin weer wil van derzelver uitvloeijingeven zo min eenige opening tot haare ontlasting, wyl het flegs eene doorzweeting is. 16. By de verdere verbreeking deezer Gomheb ikeven als de gemelde Hee- ren,

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1780 | | pagina 676