aanmerkingen. 271 aan die van 't gras, noemde ik'tzelve Gramen Marinum. Ik wies het een en andermaal in versch waterhet daar na proevende, was het zondereenigen zouten fmaak; het met een hakmes aan Hukken gefneden hebbende(tamp te ik een gedeelte in een mortier en vergaderde 't fapterwyl ik het overi ge in azyn bewaarde. Om de kragtvan dit kruid te kennen, eer ik het aan de zieken toediende, nam ik zelfs een halven lepelvol van dat gedampte moes met azyn gemengd, en bevond, dat hetgeene de minste fchadelyke uitwerkzelen hadde. Dus befloot ik van deszelfs gebruik by de zieken een proef te neemen. Eerst gaf ik aan twee lydersdie op 't derkste en gevaarlykde aan den fcorbut labo reerden waar van ik den eenen reeds voor 24 uuren hadde opgegeven ieder een lepel vol van dat moes, en beval den Ondermeester zeer naauw- keurig op deze menfchen agt te geven: des anderen daags vernemende, dat zy geen 't minste ongemak 'er van ge had hadden, uitgezonderd, dat het wat moeielyk was om in te neemen, gaf ik aan een ieder van die twee, en dan

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1780 | | pagina 713