«iet ongemerkt laten voorbygaan, dat de Prins, wanneer hy zyne goedkeuringeopenlyk, en in gefchrift, aan de Utrechtfche Unie gaf, betuig de, dat hy tot nu toe de onderfchryvinge der Unie uitgefteld, doch daar toe eindelyk beflocen hadde, alzoonuzyne Hoogheid, Matthiasmet een groot deel der Provinciën, verklaard hebben raadzaam te zyn, dat zoodanige Unietot betere beleidinge der zaaken van het Vaderland, geraamd, gefloten en aangenomen wordeen hy zich verzekerd hieldt, dat in die Unie de Overheid en 't gezag der Hoogheid van den Aartshertog niet verkort of verminderd worde. Wie, die deze uitdrukkingen in aanmerkinge neemt, en daar by zich te binnen brengt, dat men, in dien tyd, den Landvoogd als de fchaduwe, maar den Stedehouder als het lichaamof den eerften als den Griffier van den laatftcnbefchouwdezal niet overtuigd zyn vati de waarheid en volle zekerheid van het zoo ftraks gemelde? Men hadt, tot nu toe, geen opzettelyk,althans zeker geen openbaar voornemen, om Koning Filips voor altyd te verlaten, of van zyne Graaf- lyke waardigheid in Holland en Zeeland te ver- ftooten. Eene waarheid zoo duidelyk bewezen en met bondige redenen geftaafd, behoorde onder ons niet langer tegengelproken en ontkend te worden (z). Hoe men in 't byzonder op dit ftuk in Zeeland dacht, blykt, onder anderenuit hec befluic, in grasmaand 's jaars 1578 genomen, en waar Men zie de Heeren van de wall, Handvesten van Dordrecht vi. afdeeling, bi. 1372, 1373, en van nE art egel, Hiftorie de Satisfactie van Goes, bl. 54 73»

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1782 | | pagina 105