CVIII Stadhouderfchap over Gelderlandhem tegen zy- ne verwachdnge qdoor den Aartshertog en de Scaaten opgedragen, op derken aandrag van zyn' Broeder, aanvaardde; die zoo veel toebragc tot bevorderinge van de zoo lang getrapte Vryheid, en tot voortplantinge van den zuiveren Godsdienst, vooral in Gelderland, waar hy denzelven, mee ongelooflyken yver, doch met verftand gepaard, met moed en beleid, gelukkig gevestigd heeft; en die vooral'sPrinfen oogmerken beguniligde en met alle kracht bevorderde, allermeest ten op zichte van het gewigtig duk der Uniewaar over ik noch wat nader moete fpreken Wisten wy alles, wat die voortreftelyke Graaf, in 't heime- lyke en onder de hand, in 'twerk gefield heeft, waren wy alle de brieven machtig, welken hy, ter voortzettinge der Uniein verfcheiden Land fchappen met eenige aanzienlyke Regeerders ge- wisfeld heeft; ik twyfele geen oogenblik, of zyne voorzichtigheid zou meer kennelyk zyn, en ons benydbaare loffpraaken afpersfen: gelyk ik met het hoogde recht fchyne te mogen befluiten uit het weinige't gene ons is bekend geworden. Want, kort na zyne aanilellinge tot Stadhouder van Gelderland, in bloeimaand 'sjaars 1578, be gon hy fpoedig het Huk eener nadere vereenigin- ge tusfchen Holland en Zeeland en fommige an dere Landfchappen ter hand te nemen. Hier toe ftrekten, om alleenlyk eenige byzonderheden aan tellippen, 'sGraaven voordeldoor zynen Ge-, heimfchryver aan de afgevaardigden van Holland en Zeeland in 's Gravenhageomtrent het midden van gïebes Scrinium Antiq, T.I.P. i.p. 103.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1782 | | pagina 110