DER S C H O O L E N. 215 luiden byna bemerktenwat 'er 111 hond deze en geene konden overflaande eer he Eclogeby voorbeeld, Tityvus genaamd, kan onfchuldig, en met vermaak, behan deld worden: ook de lVde of Pollio: Fraai en fchilderagtig is in dezelve de befchry- ving van de gulden eeuw by de geboorce van dien Perfoon hy mag dan wezen wie hy wilop welken Eirgilius die Eclo- ga gedicht heeft. Zulke hukken zyn aan genaam en treffend. De Pneceptóren of ReStoren moeten 'er met hunne Discipels niet fchielyk over heen loopenom thans van andere fraaiheden uit de Bucolica of Georgica niet te fpreeken. Maar zoo is 't niet met fommige ande ren, waarin Eirgilius toont, wie hy ge weest zy, en 't welk ik in zyne vaerzen bejammere en verfoeije. Zulke hukken moet men met de Jeugd voorbygaan. Hoe kunnen zy, by voorbeeld, explicerennit de Palamon of de 3Jc Ecloga dit zeggen van Dametas vs. 8, 9. W v Noyimuset qui tetransyerfa tuentibus hircis Et quo-,fedfacilesNyimlyz riferefacello. en in die zelfde Eel. V. 66. dit antwoord van Menalcas aan Damoetas O 4 4t

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1782 | | pagina 357