al een van de flegtfte is. Wie zal met zyne jongelingen deze en eenige volgende vaerzen uit dien brief expliceren? Ilsec quo que laudabasomnique a parte placebam; Sed tunc praecipue, cum fit amoris opus, Tunc te plus folito, &c. Behalven eenige uit de Epodoivan Hora- iius.als de VlIIfte de Xlde ad Pettium con- tubernalemde Xlll!e en diergelykezyn 'er ook onder zyne Odenwelke een Ree- tor zyne jonge luiden niet moet laaten ex pliceren, by voorbeeld, die ad Venerem in het I en HIdcBoek, ad Ligurinumzyn- de de iode van het IVde Boek, vooral ook de 5dc van het Ilds Boek. In Lalagen Nondum fubacfa., Sc- Zelfs zoude ik de naast vorige ad Xanthiam Phocium liefst willen hebben overgefiagenzoo wel, als Boek I. Od. 19. de GlyceraOd- 23. aan Chlo'èen Od. 25. ad Lydiamen loort- -gelyke. 'Er is buiten deze genoeg in de Carmina van dezen Lier-dichterhet geen •leerzaamen tevens aangenaam ja treffend is: by voorbeeld, de 2züe Ode van het Fe jBoekad Arifliumdie dus begint 1 In- 213 VERBËTEHIM G

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1782 | | pagina 360