220 VERBETERING
In de JEneis van Virgilm weet ik niets s
dat van dezen opzichte eenige aanmerke-
lyke zwarigheid heeft, buiten eenige wei
nige dingen in het IVde Boek, inzonder
heid de bekende converfatie van JEneas
met Dido in de Spelonk, yf. 165. feqq.
Speluncam Dido, Dux Trojanus
eandem
Deveniunt, &c.
Het geen echter nog veel beter dan het
gemelde uit de Bucoïica gelyk ook uit
Ovidius en Horatius met de verëischte
omzichtigheid kan behandeld worden.
Welke dingen in de /En eis minder zwa
righeid hebben alzoo die meer in het
voorby gaan, en niet zoo zeer met oog
merk om kwaade geneigdheden te bevor
deren en aan te zettendaar voorkomen.
Uit de Georgica herinner ik my niets van
dien aart, fchoon ik ook gaerne erkenne
daarmede minder gemeenzaam te zyn dan
met zyne JEneis. Doch dit zy genoeg
hier van. Bekwaame Rectoren en Prae-
ceptoren, die tegen het bederf der jeugd
zoeken te waakendienen zelve tot het
maaken van eene goede keuzede noodige
oplettendheid en eene behoorlyke zorg
vuldigheid te gebruiken.
11,