DER S H O O L E N. 36$ moet alles geevenal wat wy hebben is van God: Hy kan het ons alles afnee- men cn dan kunnen wy niet eeten, drinkenons kleeden enz.en hoe droe vig zou dat zyn? God kan het water doen opryzen en ona verdrinken, (Hy vlegte hier de gejchiedenis van den zond vloed tusfchen inof zo llerk doen re genen, dat alles bederft; en wat zullen wy dan gaan begifmen gy, Jantje, wilt immers wel bidden, dat God u bewaare, op dat gy niet valt, en dat hy u eeten en drinken geeft. Zegt de een of ander an ders moet de Meefber hen zulke vraagen inden mond leggenmyn Vader, myne Moeder geeven my eeten: goed, lieve, jonge! zy 't antwoord; maar als Vader en Moeder eens Kerven, zo als die en die (welke het kind gekend heeft), welke daar in de Kerk onder de Keenen begraaven liggen of als Vaders huis ver brandt, wie zal Jantje dan eeten geeven? hier kan men wederom eene gefchiedenis van brand, liier of daar voorgevallen, by- voegen, en zo zal men die kinderen onge merkt den plicht van bidden leeren, en op diergelyke wyze de overige plichten van onzen Christelyken Godsdienst, vooral ook zulkewelke in hunnen toeftand meest te flade komenop dezelve wyze kan men hep

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1782 | | pagina 507