E LI1 J met veele koopwaaren en te gelijk met vereisch- ten fpoed een' vaardigen voortgang konnen ma ken, zoo wel voor den wind, en in dille zee, als bij tegenwind, daar 't wenden noodig is, en in bolle zee; wanneer de zwaarte van 't Schipver meerderd met de ladinge, ook noch aanmerkelijk vergroot wordt, door de nederdrukkende kracht der bijllaande zeilen, waar door het zelve dieper in het water zinkt, dan uit de zwaarte van Schip en ladinge, op zich zeiven en alleen belchouwd, zoude volgen. Scheepsbouwmeesters weten, dat de famenvoe- ging van deze twee Scheepshoedanighedengroote lauing en ceffens vaardigheid of traagheid in den voortgang, met allerlei wind en zeeën, zonder ling afhangt van de gefteldheid van dat gedeelte der Schepen, dat in het water wordt neergedrukt, zoo door's Schips eigen zwaarte, als door de zwaarte der ladinge; welk gedeelte doorgaans het Levendeel wordt genoemd. Ook is 't bekend, dat de ondervinding op de Proef heeft geleerd, dat een Schip, toegelleld uic flaauwe waterUnïên wel is gefchikt tot etnen vaardigen voortgang door het water, bij gemaiigd weêr, en daar uit vloeijende ftille zee: Doch dat die geen plaats hebbemetzwaaren wind, en hoog- aanfehietende zeeënom dat de kleine cirkelboog, die het voorfchip uitmaakt, niet beflaanbaar is, om wegens de zwaarte, zoo van 't Schip, als de inladinge, benevens de nederdrukkende kracht der bijllaande zeilen, het diep inzinken van het Schip In zee te beletten. Boven dien heeft de ondervinding geleerd, dat zulk een Schip't gene uit flaauwe boogen of wa ter»

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1782 | | pagina 54