xcv
den; het drekt my, want waarom zoude ik
zulks verbergen of in het minde ontveinzen? het
drekt my waarlyk tot een onnitfprekelyk ge
noegen, dat ik my juist op dezen dag bevindë
in devergaderinge der Heeren Redierderen van het
Zeeuwfche Genootfcnap der Wetenfchappenin
'r iuilterryke gezeifchap zoo veeier aanzienlyken van
dit Gewesten te gelyk in de gundige gelegen
heid om, in eetie korte redenvoeringe, te her
denken, 't gene voor twee eeuwen op dezen
zelfden dag den drieëntwintigden van Louw
maand, tot wezenlyk nut van deze Republyk is
voorgevallen.
Het zou dwaaze vermetelheid zyn, indien ik
my voordelde, Myne Heeren' iemand van U te
onderrichten wat 'er, ten tyde der Unie en
kort re voren gebeurd zy. Ook begrype ik
ten vollen, dat het noch ongerymder zyn zou,
indien ik my ten doelwit ftelde, zoo veele Staats
mannen, met welker tegenwoordigheid ik my na
vereerd vinde, te willen leeren, hoedanig de
Staatkundige grond begin fels, middelen en oog
merken der Utrechtfche Unie waren. Danmyn
oogmerk alleenlyk daartoe drekkende om ons
op dezen dag te herinneren, 't gene elk Neder
lander behoorde te weten, en ons onderling aan-
tefpooren tot blymoedige dankërkentenisfe van
'sheer en hoogstverplichtende gunde aan Ne
derland bewezen; vertrouwe ik, dat Gy aan-
zienlyke Begundigers der Wetenfchappen als
vrienden der Vryheid van ons Vaderland my
Uwe aandacht, voor een' korten tyd, niet on
gaarne vergunnen zult, en my met een toegene
gen hart hooren op een' gedenkdag, welken nie
mand