f LXI hoord hadden, daar onder te doen wederkeerert; 't geen gefchiedde in zooverre, dat de Spaanfche Soidaaten Holland en Zeeland verlieten, en Haar lem, Goes, Tholen, en andere Steden zich on der den Prins begaven. Nu fcheen men wat adem te zullen haaien maar een nieuw Landvoogd Don Jan van Oo- ftenryk, bracht de zaaken weder in nieuwe ver warring. Hy handelde listiglyk, trok de meeste Landfchappen af van de Gendfche bevreediging» en hield zich of hy de Spanjaarden wilde doen. vertrekken, maar Hond 'er op, dat zulks te water mocht gefchieden, omdathy voorneemens was mee dezelve Engeland te overvallen; doch toen dit af- gellaagen, en het vertrek te lande was bepaald, handelde hy valfchelyk, en maakte zich mee (ter van het Kaiteel van Naamen; dan, dit kwaad loon de zynen Meelter. De Staaten zagen nu 'c geen. Oranje hen gewaarfchouwd haddat Don Jan niec te vertrouwen was, en verklaarden hem opentlyk voor 's Lands Vyand; zy droegen de Landvoogdy op aan Matthias, Aarts-Hertog van Ooltenryk, onder voorwaarde dat hy den Prince van Oranje tot zynen Stedehouder zoude aanneemen. Dees Vorst was jong, en liet het bellier der zaaken, gelyk men voorzien had, rusten op den Prins, aan wiens zyde de Srad Amlherdam ook genood zaakt werd zich te voegen. Inxusfchen bleef Don Jan van Ooftenryk (leeds woelen; en de Neder landers niet machtig genoeg om zich tegen heni te verzetten, verkooren den Hertog van Anjou, broeder des Konings van Vrankryk, tot hunnen Befchermheer, maar trokken daar weinig voor deels van, en hy keerde te rug naar Vrankryk.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1782 | | pagina 63