2 E. P. SWAGERMAN OVER DE
ving te gevenvan alle de de el en
v/aar uit de Bloem is faamgefteld, Ik
heb dezelve daar in maar alleen
fchetswyze behandeld: dat is, ik heb
hunne gedaante, plaatfmg, en de ein-
dens waar toe zy in 't algemeen ge-
fchikt zyn, maar llegs gedeeltelyk aan-
geweezen, voor zoo verre zulks die
nen konde, ter verklaaring, van het
doör my toen ontdekte verfchynfel in
de Natuur: naamlyk, omtrent het ver
in oogen dat de Bloem heeft, in 't om
het leeven brengen van onderfcheiden
foorten van Vliegen; zonder nogthans
my te bepaalen, tot alle de verfchei-
den foorten; maar alleen tot dat foort,
welk daar in het meest gevonden word.
Van gelyke heb ik ook maar eene op
pervlakkige, engeenfms veel vergroot
te of naauwkeyrige afbeelding gegee-
ven, van den Zuiger derzelven; de
wy! het my toefcheen, daar mede, aan
myn voorgeftelde oogmerk genoeg
zaam voldaan te zullen hebben. Her
haalde befchouwingen nogthans, gaa-
ven gelegenheid, dat ik alle die by-
zondere deelen, tot de Bloem behoo-
rende, met meer naauwkeurigheid ga
de floeg: en ook daar door tevens ge
waar