XIV
te wordenzullen U Ed. wel willen toelaa-
ten, dat ik my eenige oogenblikken bezig
houde om van mynen vriend te fpreeken,
en zyne nagedachtenis dit Genootfchap aan te
beveelendaar hy toch op het zelve eene
meer dan gemeene betrekking had, en op
eene zonderlinge wyze voor deszelfs bloei-
liand yverde. Ik zal dit niet in die uitge
breidheid konnen doenals anders de ruimte
der ftof daar wel gelegenheid toe zou gee-
vendewyl de kortheid des tyds, federt
welken wy hem misfen, niet toegelaaten
heeft, uit zyne aanteekeningen en fchriften,
welke my vriendelyk zyn medegedeeldvee-
Ie nuttige en wetenswaardige zaakenwelke
hy zelf mogelykhad de Hemel hem eenen
langeren en gerusteren leeftyd gegund, noch
■wel zoude hebben bygedraagenthans by
één te gaderenik zal my moeten vergenoe
gen met eenige hoofdzaaken U Ed. voor te
houden en die zullen genoegzaam zyn, om
ons meer en meer te doen bevroeden, wat
wy in hem verloeren hebben. Ik vleije my,
dat U Ed. dit myn voorneemen niet zullen
afkeuren, noch hetzelve als hier niet te pas
koomende aanmerkendaar het in andere
Genootfchappen de gewoonte, en by de
Paryfche Academie eene wet isom on
der den titel van Eloge des dcademigisns
in hunne gedenkfehriften de nagedachtenis
van elk der afgeftorven leden te bewaaren,
terwyl zy telkens iemand hunner in 't byzon-
der benoemen, om zyne lofrede, in eene
eerstkoomende zitting, voor te leezen,
On-