82; B. HÜSSEM OVER DEN verlamming in de hand nableef fehoon echter die hand, by de herltel- ling niets geleeden had: de opperarm, zoo wel als onderarm konden zeer wel bewoogen worden, maar in de hand alleen, en inzonderheid den duim, was geen vermoogen. Verfcheidene en dikmaals herhaalde fchokken met de Eiectrifiteit werden aan die hand en nervi brachiales gegeeven: 'er wier den linimenten enftoovingen gebruikt: doch alles vruchteloos, zoo dat men dit eindelyk geheel nalatende, het ge val aan de Natuur overgaf. Meer dan een Jaar bleef de hand nog in dien ei gen ftaatmaar toen begon de be weeging en kracht allengskens weder te keeren, en de Lyder bewoog in 't vervolg van tyd zyn Hand, Arm, en Schouder, zoo goed als immer te voorfen. Deeze Schouder was by de vier wee ken lang Ontwrigt geweesten dus is het waarfchynlyk, dat de nervi radia- lesulnares, en medkinus gedrukt ge weest zyn (r). 22. (r) Zie P. Camper demonfiratkmm anatomho patholo gic arum Lib. prim, tabul. I. fig, II. N. 71728S— 101 en fig. III. No, 1—2—22—28. als ook tab. III. fig. I en HL

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1782 | | pagina 218