XXIII
Cajuit toe weg; de Opperftuurman werd
met al zyn Wachtvolk in Zee geworpen
doch op eene wonderbaare wyzeal het
Volk, de Stuurman alleen uitgezonderd, we
der in het Schip geflagenhet Nachthuis met
beide de Compasfen geraakten over Boord
de meeste Balken weeken van één het Stuur
rad lag in ftukken en brokken. In dit uiter-
fte was men genoodzaakt alle de ftukken Ka
non over Boord te werpen, en de groote
Mast te kappen, die met al zyn toebehoo-
ren, benevens de Kruisfteng, eensklaps over
Boord viel; hier door brak de Galdery, en
dit veroorzaakte een groot gat in 't Wulf,
waar door zeer veel water in 't Schip kwam
de Boot en Chaloup werden ook in Zee ge
worpen. Ondertusfchen was de Storm zoo
afgryslyk en de Y/ind en Zee zoo woedende,
dat menraad- en hopeloos zynde voor
eeuwig van elkander affcheid nam. Dan roe
pende tot den Heere in de benaauwdheid
die zy hadden, heeft Hy hen gered. Na
drie dagen deed Hy den ftorm ftiïie zynen
met zulk een gedelabreerd Schipbracht Hy
hen in den barren Winter over Zee en den
23 December behouden in deeze Stad. Nim^
mer bezag ik de afteekening van het Schip,
in dien ontredderden ftaat, ten huize van my-
nen Vriend, of ik gevoelde eene dankbaare
verwondering over zyne uitredding, en de
behoudenis van het fchip, waar toe zyne op
lettendheid niet weinig dienstbaar geweest
was, Indien hun behoud noch mogelyk kon
gerekend wordenoordeelde de Capitem
63 4 die