XXXIll
voor de vierdemaal zynë Lesfen aanving, en
die opende met eene Redevoering over de
vereischten en plichten van een Vroedmees-
ter: dien hy ntec wilde inboezemen die te
dere gevoeligheidwaar door hy onbekwaam
kan worden om zynen plicht waar te neemen
die zyn verftand verduistert, zyn geest be-
fchroomd maakten hem te rug houdt van
met die ftandvastigheid te werk te gaanvan
welke niet zelden het leeven zyner lyde-
resfen afhangt; maar hy wilde hem aanmoe
digen tot die natuurlyke en krachtige aan-
prikkelingenom zich op de verlichting zy
ner lyderesfen toe te leggen, en die by te
ftaan als een mensch die deel neemt in de
ongelukken van zyne Medefchepfelendie,
niet tegenftaande den dagelykfehen omgang
met de menfchelyke elenden, echter door
het betoonen van geduid en edelmoedigheid,
doet blykendat hy een hart vol goedheid en
menschlievende aandoenlykheid bezit.
Zoodanig hart bezat hy zelf, zoodaanig
werkte het in de gelegenhedenen zyn
voorbeeld zou den Vroedmeesteren de edel
moedige ftandvastigheid geleerd hebben, in
dien zy hem hadden kunnen vergezellen. In
een zeer zwaar gevalen waar van hy de
vriendelykheid had, my de politie, op zyne
door kunst gemaakte vrouwuit te leggen
weet ik, hoe zeer hy alle die vereischten
aan den dag bracht. Men las hem het mede®
lyden uit het oog, terwyl hy het zorgvul
dig voor de lyderes verborg zonder zich te
ontzettenging hv met eene onbelemmerde
S>EEL* (pra