252 G. GREEVE OVER DE DEUGD
In den beginnetoen "t kankergezwel
•zcih begon te openenwas een enkelde
linnen doek in net midden vochtig ge
maakt en over de borst gelegdvol
doende; maar toen door een geduuri-
ge verfterving de kanker zich tot een
diepe zweer, daar men een vuist kon
inlteeken, uitholde, vulde ik die met
plukfel in het even gemelde vocht
natgemaakt, vervolgens daar een nat
ten doek overheen llaande, en op
deeze drooge en fchoone doekenom
de uitlekkende vochten te doen intrek
ken, welke meestentyds zoo overvloe
dig waren, dat ze, hoe veel voorzorg
men daar toe aanwendde, alles kletsnat
maakten en daar door heen drongen
ik heb het nooit meer als tweemaal
daags verfchoond, fchoon ikin gevalle
van een ilerke vochtslekkingde ver-
fchóoning hoe meer hoe beter keure
inzonderheid als de lyders handigheid
hebben om zich zelfs te behandelen,
of bekwaame hulp kunnen erlangen.
Het middel bereidde ik aldusik nam
2 loot bast van Witte Willigen, die ik
met een genoegzaame quantiteit regen
water omtrent een uur liet kooken,
■dan