wezendat getuige is van alle de ge waarwordingen en voornemens van het menfchelyk hart en dat zoo wel den wil als het vermogen heeft om de ontrouw door het vermetel aanroe pen der Goddelyke Almagt en Alwe- tenheid verzwaard, te ftraffen. De Eed is, dus, de plegtigfte band in de Maatfchappy het kragtigfte middel waar door het menfchelyk vernuft zig tegen de ontrouw gemeend heeft te kunnen verzetten, de waarborg ter na koming van verbintenisfen en belof ten, en de zekerfte gerustftelling no- Êens de waarheid der gebeurtenisfen. )e fchending derhalven van deze heilige verbintenis behelst niet alleen eene allerfnoodfte verfmading van het Opperwezenmaar ook bovendien eene ftrafwaardige inbreuk op de vei ligheid en het geluk der Maatfchappy, en byzonder op het regt van den ge nen, ten wiens behoeve de Eed ge daan isdus kan ook niemand der fter- velingen van deze plegtige verbintenis ontflag verleenen, ten zy alleen hy, die regt uit den gedaanen Eed verkre gen heeft, of aan wien hy dit zyn regt heeft overgedragen. De Maatfchappy 43.2 N. C. LAMBRECHTSEN OVER DEN

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1782 | | pagina 574