436 N. C. LAMBRECHTSEN OVER ditzeg ikdoor de bevestiging van dit verfchrikkelyk vloekvonnis niet bewezen wordt, zullen geene redenen langer iets meer vermogen, Dan, hoe gewigtig ook my dit be- wys voorkome, geloof ik egter, dat men de dwinglandy van Philips met eene vroegere gebeurtenis zou kunnen Haven niet alleen maar zelfs daar uit, als uit een vrugtbare bron van tal- looze ellenden en rampfpoeden, zoo wel de bovengemelde onregtvaardig- heid van den Vorst, als zyne overige euveldaden afleiden. Trouwens, indien Philips, gelyk van hem getuigd wordt, en het geen ik in deze Verhandeling nader zal on derzoeken, zig door den Roomfchen Paus heeft doen ontdaan van den Eed, dien hy, by zyne komst tot de Re geering, aan deze Landen gedaan had, met betrekking tot derzelver privile giën zal het op dezelfde gronden als ik reeds hier voren heb aangepre zen, weinig betoog behoeven, dat hy toen reeds daar door ophield een wet tig Vorst te zyn, in weerwil der lyd- zame onderwerping zyner Onderda nen die zig anderzins nu ook van hun-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1782 | | pagina 578