DEN EED VAN KONING PHILIPS. 443
ften van den Kardinaal te verheffen en
zyne misflagen te verfchoonen, zulks
buiten twyfel hebben aangeteekend.
Dog dit is 'er zoo ver van daan, dat
hy zelfs dezen raad van den Kardinaal
Qnder deszelfs geflrenge deugden
fchynt te rekenen. Virtutes cirnaras
vervolgt hy, vit ia non nocebantquae
fub umbra magnitudinis excufata ïatebani
Het lydtdus, myns oordeelsgeen
bedenking terweereld, of Philips zig
waarlyk door den Paus van zynen Eed
hebbe doen ontdaan, dien hy by zyne
komst tot de Regeering gedaan had.
Men zou echter kunnen vragen, of men
dit Eeds ontflag moet betrekkelvk ma
ken op alle de Privilegiën en Regten
der Nederlanderen, die Philips eerst
ten Jaare iHp, toen hy als toekomend
Vorst en Heer der Landen wierd inge
huldigd, en daarna ten Jaare 1555, in
de onderfcheiden Gewesten bezworen
had dan of men hetzelve alleen te
verftaan hebbe, ten aanzien van eeni-
ge byzondere voorregten, welker na
koming den Vorst in het een of an
der oogmerk zouden hebben in den
weg geftaan: en in beide gevallen, of
dit ontüag by een daar toe opzettelyk