DEN EED VAN KONING PHILIPS. 46 L
aanleiding door gegeven, dat de Ne
derlanders van de Burgerlyke Regt-
ban-
uitgegeven, deswegens te vinden is, en by onze
Gefehiedfchryvers over de aanftelling der nieuwe
Bislchoppen verhaald wordt. Daar nu dat voorge
wende regt der Landsheerenimmers zoo als het
door Philips is uitgeoefend, in het Smeekfchrift en
by de Gefehiedfchryvers wordt uitgekreten als vlalc
ftrydende tegen 's Lands voorregten en inflellin-
gen, weet ik niet, met welk oogmerk men den
Lezer naar die Rukken gewezen hebbe. Hoe het
ook hier mede zyn magben ik van oordeeldat
onze Landsheeren nimmer alleen het regt gehad
hebben, om nieuwe Bisfchoppen te verordenen,
fchoon met bewilliging van den Roomichen Paus:
rnaar dat zulks, als grooten invloedhebbende op
het openbaar beftuurmet voorkennis en toeftem»
ming van's Lands Staten moest gefchieden. Het
eerfte artieul der zes voornaame Privilegiën van
Braband, waar op de andere Gewesten ook aan-
fpraak maakten (Zie Bor I. Boek fol. 14. Le Petit
L IX. p. 92. Grotlos Annal. L. II. p m. 31. Agylae-
os de inaugural. Phtl. II. p. 148154.) behelsde, Dat
de Vorst den Geestelyken Staat niet zou mogen vermeerde
ren ten zy met loejlemming van de Edelen en de Steden
Zie Bor en le Petit I. I. Zouden ook anders de
Edelen, uitmakende een deel der Staten van den
Lande, zou de Raad van State, zouden de Stede-
lyke Overheden zig daar tegen, zoo by de Land
voogdes, als met brieven en gezandchappen aan
den Koningywmet zoo veel ernst, verzet hebben?
Zouden de Aarts-Bisdommen van Keulen en
Rheims zig te vergeefs beklaagd hebben over de
verkorting van hun Regtsgebied? Zouden de Ab-
dyen zig zonder grond hebben beroepen op hun
ne Privilegiën? Zouden de Staten van Braband, be
nevens de Abdycn, underpins het hebben durven
wa«