ontdekkenhet welke echter in 't ge heel geen plaats had. Want vooreerst, wanneer men een bebroed Ey opent, vindt men het vruchtje, vooral indien het reeds de grootte van dit vreemd lichaam heeft, altoos vast aan den doijer van het ey, als zynde het deel, waar door de vogel gevoed wordt. Dit vond hier geen plaats; want het vreemde lichaam was in dit Ey volko men vry en afgezonderd. Ten ande renin een bebroed ey vindt men het vlies des doijers met kleine roode ftreepjes als doorweven, die in eene voortduurende broeding merkelyk vermeerderen. Doch hier van was ook niets in dit geval te zien. Men ge lieve onder het oog te houden, dat ik hier alleenlyk fpreke met opzicht tot de hen- of hoender-eyers. Ten der den, wanneer het kuiken tot die groot te, als het gemelde vreemd lichaam, aangewasfen is, heeft de doijer reeds eene merkbaare hoeveelheid van zyne natuurlyke grootte verlorenen het haanen-kipfel is ook reeds iets gemin derd. Maar in dit geval was de doijer zoo volkomen, en het geheele Ey zoo zuiver, als of het flegts een half uur te vo- 5 IQ J. WATERVLIET BERICHT

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1782 | | pagina 656