512 J, WATERVLIET BERICHT vast was, vertoonde zich noch geen van die gewoone roode ftreepen, van welke boven gefproken is. In het tweede Ey had ik het genoegen een klein kuiken te vinden. Nu dacht ik, is de zaak volkomen beüist. Het onderfcheid tusfchen dit kuiken en het befchreven vreemd lichaam was zeer groot en zichtbaar. De grootte van het kuiken was omtrent gelyk aan die van het vreemde lichaam, doch ver toonde zich een weinig langwerpig. De koleur verfchilde meer, als zynde meer vloeijende en meer vleesachtig gelykende. Ik konde gemakkelyk het hoofd onderkennende bek was vol- - komen zichtbaarde beide oogen wa ren wat grooter dan de kop van een groote luur-fpelde, en zwart; van de vleugels en pooten kon men noch niets onderkennen. Uit welke waarneming genoegzaam blykt, dat men het meer gemelde vreemd lichaam niet te hou den hebbe voor een foetusmaar voor een zonderling verfchynfel in de na tuur. Ik neme de vryheid om, by deze gelegenheid, noch eene waarneming te melden. In maart 1779 nam ik twee hoem

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1782 | | pagina 658