VAN EEN HOENDER-EYé 513 hoender-eyers, welke meii in 't zekere wist, dat den derden dier maand ge legd waren. Het eene was aan beide einden botrondhet anderegelylc gemeenlyk, aan het eene einde rond, en aan het andere einde fpitsachtig» Myn oogmerk was tweeledigvoor eerst, te beproeven, of overjaarige eyers noch bekwaam ter broedinge waren ten tweedenof deze eyers gelyk de zeer oude en algemeene overlevering is, verfchillende kuikens zouden opleveren, te weten, het aan» beide einden botronde een haan, en het andere eene hen. Ik bedekte de buitenfchaal der beide eyeren met warm kaars-fmeer, ten einde te ver hoeden, dat de weinige lucht, die ge- woonlyk in de eyeren is, door de po-] riën van de buitenfchaal zou ontfnap-; pen. Ik bewaarde deze eyersdus bezorgdtot den 25 mey van 't vol gende jaar 1780, wanneer ik dezelve wel zuiverdeen van eene hen liet be broeden. Ziet hier de uitkomst. Het ey, 't welke aan de beide zyden bot rond was, gekipt zynde, kwam daar uit een zwart kuikenen wel een haan, te voorfchyn. Het andere ey ix. deel. Kk wicrd

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1782 | | pagina 659