JOODEN TE COCfïïM. 559 aanmerkelijk is, dat of fchoon in dit Patent wel eenige voorrechten vergund zijn, die aan andere geflagten ook zijn toegedaan, echter aan niemand het doen van drie eerfchootenbij het aan- breeken van den dag, of ook wei on der de trouwdagen van iemand, die in 't Huwelijk treedt toegelaaten wor den, zonder voorafgaande verzoek, en uitdrukkelijke vergunninge als zijnde iets, dat de Koningen van Co- chimtot noch toe, aan zich alleen hebben behouden; doch 't geen aan de Jooden bedendig tot noch toe, en zonder vooraf gegaan verzoek wordt toe gedaan. En het is bekend, dat de Inlandfche Vorflen niet ligtelijk een an der laaten deeien in uiterlijkheden die zij aan zich alleen behouden. Zoo datindien de Jooden zich dit voor recht zonder Hoog gezag mogten heb ben aangematigd, de Koningen van Co- chim zulks deeze natie, welker buürt of woonplaats zelfs naait aan het Ce- chimfche Paleis ligt, zouden beletten, maar nu niet durven beletten; welke bijzonderheid de Heer moens oor deelt, niet weinig voor d gezag van dat' Patent te pleiten ten voordeele van de JoO"

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1782 | | pagina 705