JOODEN TE COCHïM. 565 nagaan, waarenveroorzaaktdoordien dat de zwarte Jooden altoos naa eene gelijkfleindigheid met de blanken Honden, het geen de laatfien niet wilden gedoo- gen; om dat zij de zwarten voor geene Oorfpronglijke Jooden hieldenmaar aanmerkten als voor het grootfte gedeel te gefprooten, uit hunne vrijgegeeven Jlavenof uit natuurlijke Mallabaaren die tot Joodengenooten waaren gemaakt. En dat men zegt, dat de zwarte Joo den zich t'elkens door Huwelijk met de blanken hebben willen vermengen en dat zij in de plaatfe van zich nede rig tegen de blanken te gedraagen, in tegendeel onbeleefd omtrent hen te werk gingenin de Groetingen ofEer- bewijzingen op de flraat. Of ook dat zij zich niet ontzagen, in de Synagoge de vnorgefloeltenof in andere Bijeen- komften de Eer He plaats in teneemen zoo dat zij altijd, zoo niet naar den hoogflen rang, ten minften naar de ge- lijkflandigheid trachteden. Welke ei- genfehap (zoo als zijn Wel Ed, Geftr. verder aanmerkt,) men doorgaans in Indien befpeurt, alwaar de Lieden in onderfcheidene gellagten ofkasten zijn verdeeld, dat zij, wegens hunne ge- Nn 3 boor-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1782 | | pagina 711