©VER DE NAJAARS-KOORTSEN: 6p én Ipuwen een menigte bedorven gal uit, van verfchillende koleurfommi-1 gen hebben looze braakingenraaken niets kwyt, zyn daar door het be- naauwdst, en doen hun lighaamen veel geweld aan. De dorst is onge meen groot, en hoewel zy veel drin ken, zo lescht dit hun dorst niet, maai? fchynen nog te meer te dorflen, en weeten denzelvenniet te lesfchen* Na dat zy korter of langer, met meer of minder koude, geworfteld en ge- ftreeden hebbenword die koude trapswyze in hitte veranderd, die zich verfpreid over het geheele lighaam, en van eenen droogen aart is: deeze is zeer verveelend, zo dat zy die niet draagen kunnen, wel eens alles van hun lyf af fmyten om zich te verkoe len en men fomtyds werk genoeg heeft, om hun te weerhouden, dat zy niet in de open lucht loopen, om zich te verlugten. Nu is ook de hoofdpyn hen kwellende, die wei eens tot eenen byzonderen trap klimt, en hun zeer fterk, langduurig en hardnekkig by- blyft, weerftaande alle aangewende middelen. Het is wel eenszeggen zy, of hun hoofd berften zoudehier van E 3 ziet

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1784 | | pagina 101