74 G. W. CALLENFELS ANTWOORD hebben, komt 'er een crifis, die zeer verfchillend is. Eenigen ontworftelen het gevaar, en beginnen langzamer hand te herllellen, het zy dat de na tuur zich zelve redt, of door wel toegediende hulpmiddelen: anderen, bekoopen het met den dooddoch daar zyn 'er wier ziekte overgaat, of in derdendaagfche Koortfendie wel eens lang en hardnekkig aanhouden, zo zy in 't volgende voorjaar niet her- flellen of in Teering, of in Geel- zugt, dan allermeest in Waterzugt. Somtyds ook koomen de verheffende Galkoortfenvan het ergfte foort zeer naby aan de Rotkoortfenja ver anderen en verwandelen wel eens in volkoomene Rotkoortfen. Men kent de teeringachtige en uitdroogende Koortfen, uit die geduurige Sluip» koortfen (vooral na den eeten) dat aan» houdend zweeten, die brandende hit te, die drooge kug, die ontlasting van veele zoete fluimen in den mor- genftond, en de vermagering van het lighaam. De Geelzugt laat zich ter- ftond ziendoor de geele koleur in het wit der oogen, welke zich vervol gens vcrfprejdt over het geheele lig haam»

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1784 | | pagina 106