78 G. W. CALLENFELS ANTWOORD
de flikken, de rottende visjes en infec-
ten, en veele andere dingen weeren?
Uit is de zwarigheid. Evenwel moet
men doenal wat men kan. Hoe
meer flikken tot de fchorren aanwas-
fchen, en hoe meer bekwaame fchor
ren, door indyking, tot landen ge
maakt, en bebouwd worden, hoe
meer de lucht daar door herfteld en
verbeeterd word: zo heeft men van de
bedyking van de Hoogeplaat of Hoofd
plaat in Staats-Vlaanderen, gefchied
ten jaare 1779, wat goeds te wagten,
en het is te wenfchendat men hier in
op alle gefchikte plaatfen mooge voort
gaan.
Zeer noodig zyn ook, kragtige Or
donnantiën te Hellen of uit te voeren,
waar by de Visfers verbaoden cn belet
worden, om hunne vis, die zy ver
werpen, niet te fmyten op hooge flik
ken en fchorren, daar zy liggen te
flerven en ftinken, maar levendig in
het zeewater zelve.
De Dyken en Landen met boomen
te beplanten, zoude hier toe ook van
goede uitwerking kunnen zyn, om dat
die de lucht verbeterenen de zee-
dampen kunnen afceercn.
En