84 G. W. CALLENFELS ANTWOORD zomer te gefchiedengelyk maar al te veel plaats heeft. Het moest niemand vryftaan binnen zyne erve een eigen asch- en vuilnisput te hebben. En de Stadsdienaars, moesten op het een en ander, dagelyks goed toezicht hou den. De Landsbaazen of Aannee- mers, moesten verpligt zyn, om al die ruigte en vuilte, die zy by het fchoonmaaken der ftadsgragten 'er uit- haalen, niet aan den oever te laaten liggen Hinken, maar dezelve naar el ders te vervoeren. "Of nu 't planten van boomen, bin- nen en rondom de fteedenvoor- deelig of nadeelig zyvoor de ge- zondheid der menfchen: of de lucht door derzelver uitwaasfemingen, ge- zuiverd of befmet worden welk foort van boomen, meest of minst voordeelig of nadeelig zyn". Zal men weeten, als die opgegevene Vraag door het Utrechtfche Genootfchap zal beantwoord zyn: zo is ook in op zicht van het planten der boomen, op de kanten der zaay- en weilanden, diergelyke Vraag voorgefteld, door het hatpafsch Genootfchap te Rotterdam Maar hoe zal men het begraaven der

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1784 | | pagina 116