ter den waaren aart en natuur, der
ziektente ontdekkenen op welke
eenewyze, deeze oorzaaken t'zaamen
vereenigd, de Najaars-koortfen doen
gebooren worden (e).
Dan, wy zeggen dat de naaste oor
zaaken dcezer remitterende en inter
mitterende Najaars-koortfen, als ge
volgen van heete en drooge zomers
in de Garnizoenplaatfen van Staats-
Viaanderen zyn, een meerdere of min
dere trap van rotting en bederving in de
eerile wegen onzer lighaamen huisves
tende; of reeds met onze vogten ver-
eenigd, rondgevoerd; en door het ge-
heele lighaam verfpreid (f).
Alhoewel de waare aart der rot
ting, en waar in dezelve eigentlyk be-
ftaat, als nog in eene dikke duisternis
bedolven legt, zo is men evenwel zo
verre gekomen, dat men overtuigen
de blyken heeft, dat de natuur deezer
rottige ftoffen, van een alcalilchen aart
zy (g), en hier mede zullen wy ons
vergenoegen.
Dan
336 J. HARGER ANTWOORD
(e) Zie den Hoogg. Heer s. de monchy. Haarl.
Ma'atfeh. 6. Deel. 1. ftuk. bl. 46.
(f) Idem 1. c. bl. 46.
(gVerh. over de middelen tegen de verrotting
door n. van wyk. de vos vertaald. bl. I.